Het voordeel aan reizen per trein is dat je niet op de weg hoeft te letten. Dus als er zich opmerkelijke taferelen voordoen ga ik er vaak eens goed voor zitten: niet direct kijken, wel goed luisteren en me geregeld kapot ergeren.
‘The object of my irritation’ bleek de drager van een fenomeen waar ik het bestaan al jaren van vermoed: het straattaalaccent. Dat je dus met je matties dermate grondig en langdurig straattaal gebezigd hebt dat je reguliere ‘Nederlands’ er de sporen van draagt. Je beheerst de taal in principe wel maar verhaspelt de volgorde van woorden en zegt om de haverklap dingen als ‘wollah’ en ‘weet je’ , weet je? Dat had deze jongen dus. Ik zweer het.
Wat hij ook had was een schrijnend gebrek aan begrip van wat je wel en vooral niet in het openbaar bespreekt per telefoon. Want ik mocht getuige zijn van het eerste contactmoment tussen twee mensen die tot dat moment alleen online met elkaar gecommuniceerd hadden, en wel via een datingsite. Het gesprek verliep mwah. De jongen lachte veel, maar zei intussen wel dingen als “Wie ben jij?”, “Je bent gek”, “Ik ga deze gesprek beëindigen” en meer van dat soort pareltjes, uiteraard doorspekt met ‘wollah’ en ‘weet je’. Toen het gesprek toch ten einde leek te komen laaide het plots weer op.
“Weet je, eigenlijk ik voel me opgelicht. Ja, opgelicht. Ik heb jou foto van mij gestuurd, jij hebt niet foto gestuurd. En jij weet mijn naam. Jij kan mij opsporen! Ja, is echt mijn naam, wollah! Wat, jij gelooft niet? Wat moet ik, moet ik foto van mijn ID sturen?”
Ja, goed idee gast. Doen.
De trein bereikte het station. De jongen posteerde zich bij de deur en ik kwam naast hem staan. Hij bleef via zijn koptelefoon het gesprek voeren dat in alle redelijkheid al lang afgelopen had moet zijn. Zijn telefoon hield hij voor zich, en ik keek naar die telefoon toen hij op een knopje drukte waardoor het scherm oplichtte. Er was helemaal geen verbinding. Als er al een gesprek was geweest dan was het afgelopen, maar de jongen praatte door. Hij keek me uit zijn ooghoeken aan, zag dat ik wist wat hij wist, en hij praatte door.
Het laatste wat ik hem hoorde zeggen: “Weet je, ik vind deze gesprek ontoerekeningsvatbaar worden.” Ik zag het gebruik van dat woord niet aankomen, maar ik vond het wel erg toepasselijk.